Grondslagen
van Ecolisme
|
Terug
naar home pagina
Tractatus
Empirico-Sceptico
Philosophicus
|
Bij dit werk behoort de ‘wiskundige collectie’. De
collectie is te zien onder No 5 ‘collecties abstract en
wiskundig beeldend werk’.
Terug
naar home pagina
Empirie
en Metafysica
Naar aanleing van Zeno’s
Bewegingsparadoxen
|
Met de restanten
van een oude eiken vloer van mijn dochter en schoonzoon heb ik
lijsten en statieven gemaakt en de collectie geschonken aan de
oudheidkundige, of BUMA bibliotheek van Friesland.
1. Zeno staat hierboven op de omslag afgebeeld.
2. Parmenides
3. Herakleitos
4. Pythagoras
5. Socrates
6. Plato
7. Aristoteles
Terug
naar home pagina
Herakleitos
|
Speciaal
voor dit werk heb ik een achttal portretjes van Herakleitos geschilderd
met acryl op doek van 30 cm x 40 cm. Het is weinig waarschijnlijk
dat ze lijken op de echte Herakleitos, want hoe die eruit moet
hebben gezien weet niemand. Daarom heb ik er maar een intuïtieve
en affectieve invulling aan gegeven. Nummer 4 staat ook op de
omslag van het boek, zoals u hierboven ziet. Van de nummers 5
t/m 8 heb ik echt expressieve gezichten gemaakt
Terug
naar home pagina
Realiteit
en Relativiteit
|
Terug
naar home pagina
naar
volgende pagina
|
Grondslagen
van Ecolisme, 1995.
(Ecolisme is individuele ethiek op wijsgerig gebied, welke uitgaat
van gelijkheid in recht op bestaan van alle in de natuur voorkomende
verschijnselen). Dit werk is samengesteld uit de essays “Contouren
van ecolistische wijsbegeerte” 1988, “Grondslagen
van Ecolisme” 1976 en “De Atheense democratie en onze”
uit 1980.
In “Contouren van ecolistische wijsbegeerte” verken
ik een wijsgerig begrip ‘individu’, de werking van
onze hersenen in hypostasen, nominalisme versus universaliënleer
in een begrip individu versus een algemeenheid en tenslotte baken
ik ecolisme af tegen een socialisme, zoals door Marx en Engels
is verwoord.
“Over ecolistische rechtsgronden” heeft als basis
een oud essay over grondslagen van ecolisme. Achtereenvolgens
komt een fenomeen als basis van recht aan de orde; bestaan als
grondrecht van ecolisme; bewustzijn en ecolistisch recht; de tegenstrijdigheid
van vernietigen en vernietigd worden; ”de” ecolistische
regel en de menselijke vrijheid.
Een essay uit 1980 over de Atheense democratie en de onze dient
als basis voor een hoofdstuk “over ecolistische democratie,
of ecocratie”. In dit hoofdstuk wordt de werking en de structuur
van de bakermat van onze democratie kwalitatief en kwantitatief
vergeleken met onze ‘parlementaire’ democratie.
Toegiften in dit werk zijn onder meer “twee aantekeningen
bij een economische inrichting van een ecolistische staat”
en een “ecolistisch manifest”.
Bij dit werk horen zes in acryl geschilderde ecolistische manifesten.
Die u terugvindt onder No 3 ‘collecties beeldend werk geïnspireerd
op indianenculturen’. Als logo gebruik ik gewoonlijk een
fragment van het manifest, dat in het Frans is gesteld. U ziet
dat fragment op de hiernaast afgebeelde omslag van ‘Grondslagen
van Ecolisme’.
Tractatus Empirico-Sceptico Philosophicus, 1999.
(waarin een poging wordt ondernomen Empirie, ofwel de wereld die
wij via onze zintuigen kunnen kennen, af te bakenen als voorwaarde
voor zekerheid in kennis. Deze afbakening wordt vastgelegd in
negen uitspraken met de daarbij behorende noten). De volgende
negen uitspraken komen in dit werk aan de orde:
1. Een wereld die ik kan kennen, bestaat volgens de principes
van Empirisch-Scepticisme.
2. Onder grondslagen van empirisme versta ik: mijn zintuiglijke
waarneming, waarbij mij zintuigen zijn betrokken en registratie
van die waarneming door mijn brein.
3. Met Empirisch-Scepticisme bedoel ik datgene wat ik heb verwoord
in uitspraak twee en verder de omstandigheid, dat ik – zo
goed en zo kwaad mogelijk en met vallen en opstaan - zal proberen
de hypostasen van mijn brein zichzelf te laten beperken tot empirische
feiten.
4. Onder een menselijk brein versta ik een menselijk orgaan boven
in de schedel, dat zich aan mij voordoet in allerlei hypostasen,
ofwel verschijningsvormen, zoals bijvoorbeeld ‘denken’,
‘wil’, ‘herinnering’, ‘voorstelling’,
‘ervaring’ en dergelijke.
5. Met een brein, dat zich beperkt tot Empirisch-Scepticisme,
bedoel ik de omstandigheid, dat alle hypostasen van dat brein,
zoals bijvoorbeeld ‘denken’, ‘gevoelen’,
‘bewustzijn’, ‘wil’, ‘herinnering’,
‘ervaring’ en dergelijke zich naar vermogen in hun
activiteit beperken tot empirische feiten. Ik noem dat een sceptisch
brein.
6. Met empirische feiten bedoel ik voldongen feiten op grond van
zintuiglijke waarneming en/of ervaring op grond van herinnering
van zintuiglijke waarneming.
7. Noodzakelijke consequentie van Empirisch-Scepticisme ten aanzien
van een te kennen werkelijkheid door middel van zintuiglijke waarneming
is Nominalisme. Op grond van zintuiglijke waarneming nemen wij
alleen individuele verschijnselen waar.
8. Resultaten c.q. conclusies van algemeenheden als resultaat
van abstracte door ons brein, moeten ten allen tijde voldoen aan
empirische feiten, in plaats van andersom.
9. Van alle theorieën, die mede tot stand zijn gekomen door
algemeen gebruikte symbolen als resultaat van abstractie door
ons brein en die niet, of nog niet, voldoen aan empirische feiten,
zijn die theorieën het sterkst, die het meeste voldoen aan
voorhanden zijnde empirische feiten.
Empirie en Metafysica, naar aanleiding van Zeno’s
bewegingsparadoxen, 2001.
(met een correcte afbakening van Empirie ten aanzien van Metafysica
is ook de oplossing van Zeno’s bewegingsparadoxen heel eenvoudig,
want de schijnbare tegenstrijdigheid in voornoemde paradoxen is
immers gelegen in de omstandigheid dat de grondslag van Zeno’s
paradoxen ligt in zowel de Empirie als de Metafysica. Binnen de
grenzen van de Empirie zijn Zeno’s bewegingsparadoxen doodgewoon
contradictiones intermini).
Deel 1 gaat over de door mij opgestelde taalkundige wet van niet-overdraagbaarheid
van een principium individuationis. In individueel taalgebruik,
als gevolg van individuele voorstellingen van verschijnselen van
onze zintuiglijke werkelijkheid, zit een semantische component
die alleen mededeelbaar is en niet overdraagbaar. De consequenties
daarvan op de werking van taal, algemeenheden, symbolen van rekenkundige,
wiskundige, natuurkundige en/of formeellogische aard komt daarbij
aan de orde. Tenslotte ga ik in op het bestaan van ‘absolute’
begrippen.
Deel 2 gaat over de bewegingsparadoxen; de hardloper, of dichotomie;
Achilles en de schildpad; de vliegende pijl die in rust is en
het stadion.
Voor de gelegenheid heb ik zes portretten geschilderd in acryl
op doek van achtereenvolgens: Zeno, Parmenides, Heraclitus, Pythagoras,
Socrates, Plato en Aristoteles
Herakleitos,
2003.(tussen Empirie en Metafysica). (aantekeningen van
een eigenzinnige studie van een wetenschappelijk outcast).
De opzet van dit werk is een studie van de belangrijkste wetenschappelijke
literatuur over Herakleitos van de laatste eeuw. Veel van die
literatuur is Duits en veel van die Duitse denkers van de laatste
eeuw stellen de vraag naar de oorsprong van het denken en laten
die oorsprong samenvallen met het denken van Herakleitos. Onzin
natuurlijk, want er is geen enkel prerogatief denken door wie
dan ook in welke tijd dan ook als criterium van denken te vóóronderstellen.
En iedereen neemt de aforismen van Herakleitos als uitgangspunt,
terwijl naar mijn mening zijn overgeleverde brieven veel meer
zeggen van de man. Kortom: wie weet wat Herakleitos precies gezegd
en bedoeld heeft mag het zeggen. Op mij komen zijn gedachten niet
al te consistent over. Als persoon leek hij mij grillig met autistische
trekjes. Maar hij is buitengewoon intelligent in zijn ontmythologisering
van homerus en buitengewoon sympathiek in zijn pleidooi voor de
afschaffing van de slavernij en daarmee zijn tijd eeuwen vooruit
Realiteit
en Relativiteit, 2006.
Een zeer recent boek, waarbij de collectie wiskundige vierluiken
zijn gebruikt (Collectie wiskundige vierluiken onder No 5:’collecties
abstract en wiskundig beeldend werk’). Hieronder een stukje
van de begeleidende brief aan collega-wetenschappers aan wie ik
dit werk toestuurde. Ook in het Engels vertaald en uitgebracht
onder ‘Reality and Relativity’.
Onze
zintuiglijke werkelijkheid bestaat uit fysische verschijnselen,
die als schakeringen van licht op ons netvlies vallen. Dus met
de snelheid van licht. Dat is een prettige bijkomstigheid als
we het postulaat van de lichtsnelheid in de speciale relativiteitstheorie
van Einstein in ogenschouw nemen.
Consequentie
van één en ander is paradoxaal, dat wij als waarnemer
niet het criterium zijn voor onze zintuiglijke, of empirische
realiteit, maar het waar te nemen fysische verschijnsel en dat
is altijd van ons gescheiden in ruimte en tijd door de afstand
die ons scheidt. Dat laatste heeft voor onze dagelijkse realiteit
weinig consequenties door de betrekkelijk geringe afstand tot
de verschijnselen om ons heen en de hoge snelheid van licht om
die afstand te overbruggen. Maar voor verschijnselen ver weg in
het heelal wordt dat anders, als wij als waarnemer zelf geen criterium
zijn voor ruimte en tijd met betrekking tot onze waarnemingen.
Daarover gaat dit boek.
Daarnaast heb ik geprobeerd het werk zo esthetisch mogelijk te
maken, zodat er voor een lezer ook aan de vormgeving wat valt
te genieten.
|